Bij de vraag of de rechter akkoord gaat met het opnemen van een voorziening voor een transitievergoeding wordt getoetst aan drie criteria die in het Baksteenarrest zijn geformuleerd. In het geval van een dga die zo’n voorziening opnam oordeelt de Rechtbank Noord-Nederland dat er geen redelijke mate van zekerheid bestond dat de ondernemer in de toekomst een transitievergoeding aan een werknemer moet gaan uitkeren.

De dga had in zijn aangifte IB/PVV bij het bepalen van zijn belastbare winst voor het jaar 2014 een bedrag van € 79.956 gedoteerd aan de post ‘overige voorzieningen’ met als omschrijving ‘Transitievergoeding’. Dat had hij naar eigen zeggen gedaan omdat op 1 juli 2015 de Wet Werk & Zekerheid in werking trad. De ondernemer voerde aan dat de maatschappelijke ontwikkeling laat zien dat werknemers niet meer hun hele leven bij dezelfde werkgever werkzaam zijn. Daarom zou er rekening mee moet worden gehouden dat bepaalde werknemers hem als werkgever vroegtijdig zullen verlaten. Er bestond volgens de ondernemer daarom op 31 december 2014 een redelijke mate van zekerheid dat hij aan bepaalde werknemers een transitievergoeding zou moeten verstrekken.

Baksteenarrest

De fiscus ging daar echter niet mee akkoord en ook de Rechtbank Noord-Nederland niet. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het zogenoemde Baksteenarrest van 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555, heeft geoordeeld dat moet worden toegestaan dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost wordt gevormd, indien

– die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan;

– die toekomstige uitgaven ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en

– ter zake van die toekomstige uitgaven een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.

Er bestond naar het oordeel van de rechtbank op 31 december 2014 geen redelijke mate van zekerheid dat de ondernemer in de toekomst ter zake van de werknemers die op dat moment bij hem in dienst waren een transitievergoeding verschuldigd zou zijn. Er is daarom niet voldaan aan de derde voorwaarde uit het Baksteenarrest voor het vormen van een voorziening. Dat volgens de ondernemer de maatschappelijke ontwikkeling laat zien dat werknemers niet meer hun hele leven bij dezelfde werkgever werkzaam zijn, acht de rechtbank onvoldoende om enkel op grond daarvan te oordelen dat aan die voorwaarde is voldaan. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat de fiscus de dotatie aan de voorziening ‘Transitievergoeding’ terecht heeft geweigerd.

bron: AvM